Groeien
Het park was opvallend rustig voor een zomerse zondag. We vonden moeiteloos een plekje onder de imposante treurwilg. Eentje van waar we iedereen konden zien, maar niet gezien konden worden. Jij zette je rugzak neer en toverde een groot laken tevoorschijn. Je legde het zorgvuldig voor ons neer en gebaarde me om te gaan zitten. Ik volgde je instructie en keek tevreden rond. Heerlijk, ons geheime plekje in het groen. Mijn vingers gingen door de lange grassprieten rondom ons. En heel even hoefde ik zelfs niet naar de overkant te kijken om te weten dat ons gras groener was.
De zon haar shift zat er weer bijna op. We legden onze boeken neer zodat we haar konden uitwuiven. Haar laatste zonnestralen vonden een tijdelijke verblijfplaats op ons gezicht. De lucht rook naar mogelijkheden en onze ogen vulden zich met een reflectie van alles wat we konden zijn, maar eigenlijk al waren. Wanneer de zon volledig onder was, legde ik mijn hoofd te rusten op jouw schouder. Zo zaten we daar in stilte. Seconden-, minuten-, urenlang. Wie zal het zeggen?
In gedachten verzonken, vonden mijn vingers een weg naar de jouwe. Zonder woorden verstrengelden ze zich als boomwortels in de grond. Ik voelde plots een regendruppel op mijn gezicht vallen. En nog een. Er verscheen een gelukzalige glimlach op mijn lippen. Groeien voelde zelden zo tastbaar.