Ik zit in tegenovergestelde richting op de avondtrein van Londen naar Brussel-Zuid. Met een vertraging van exact 1 uur en 37 minuten (net lang genoeg voor een compensatie) heb ik mijn plakkerige billen eindelijk op een veel te hard treinzitje kunnen nestelen. Soms zit comfort simpelweg in het vertrouwde, bedenk ik me. En niet zozeer in het eigenlijke materiaal van zo’n treinzitje, want dat is niet bepaald om over naar Brussel-Zuid te schrijven. Aangezien de andere reizigers in tegenovergestelde richting van me zitten, lijkt de hele trein me aan te staren. Ik word er ongemakkelijk van. Om niet voor de derde keer in dezelfde minuut oogcontact te maken met de vriendelijk ogende dertiger schuin over me richt ik mijn ogen ten hemel. Of alleszins wat daarvoor verward wordt.

In de reflectie van het bagagerek boven mijn hoofd volg ik stiekem het doen en laten van een passagierster enkele rijen verderop. Een jong meisje met bruine krullen en een bril in goudkleurige tint neemt nog een hap van haar mandarijn. Er loopt wat sap over haar lip. Ik heb een hekel aan mandarijnen, vooral aan hun geur. Die merk ik ondanks mijn permanent verstopte neus al van meters ver op. Het is zelfs zo erg dat een vriendin van me zich tijdens de pauzes op school steevast afzonderde wanneer ze er eentje bij zich had. Ze at hem dan stiekem op en vervoegde zich nadien met haar naar zeep geurende handen terug bij ons groepje. En dat zonder dat ik haar dat ooit gevraagd heb (wat weliswaar barbaars zou zijn). Als dat geen teken van een vriendschap voor het leven is, weet ik niet hoe je die tegenwoordig wel kan herkennen.

Previous
Previous

Next
Next

Olifant in mijn kamer