We zitten in de auto. Jij aan het stuur en ik als je loyale, maar op het vlak van oriëntatie onbetrouwbare copiloot in de stoel rechts van je. Hoewel het te warm is voor de zetelverwarming zet ik hem toch op. Ik heb mijn benen onhandig over elkaar geslagen en laat mijn handen in mijn schoot rusten. Het tafereel heeft onbedoeld iets religieus, maar God kan ons deze keer niet helpen.
Een echt plan hebben we niet. We willen gewoon weg. Ver weg van het land waar gewoonte koning is. We zijn klaar voor iets nieuws, maar onze eindbestemming heeft nog geen naam. ‘Onderweg’ klinkt voorlopig perfect.